Belastingen zijn niet populair, maar de erfbelasting is misschien wel de meest gehate belasting. Waarom hebben we deze eigenlijk?
De erfbelasting, drie rechtsgronden
In artikel 1 lid 1 onder 1 van de Successiewet 1956 is, kort gezegd, bepaald dat er krachtens de Successiewet 1956 erfbelasting wordt geheven over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen. Ook wordt in dit artikel een verwijzing gemaakt naar de schenkbelasting, maar deze wordt nu verder gelaten voor wat het is. Bij de herziening van de Successiewet 1956 in 2010 zijn er drie rechtsgronden genoemd die heffing van erfbelasting rechtvaardigen: het draagkrachtbeginsel, het buitenkansbeginsel en de sluisgedachte. Elk van deze rechtsgronden wordt hierna besproken en kort toegelicht.
1. Draagkrachtvermeerdering.Er zijn dus meerdere grondslagen die heffing van erfbelasting rechtvaardigen. Een van deze is het draagkrachtbeginsel. Dit heeft te maken met het soort belasting dat de erfbelasting is. De erfbelasting is een verkrijgingsbelasting. De verkrijger betaalt de erfbelasting. Bij de verkrijger/ontvanger van de erfenis treedt een draagkrachtvermeerdering op. Men kan het als onrechtvaardig beschouwen dat arbeid wordt belast in de inkomstenbelasting (en waar dus inspanning voor is geleverd), terwijl men voor het ontvangen van een erfenis niets heeft hoeven doen (geen inspanning hoeft te hebben verricht) en dat niet belast zou worden. Gebaseerd op dit draagkrachtbeginsel kan ook verklaard worden dat de tarieven hoger worden naarmate de omvang van de erfenis groter is. Zo kent men verschillende tarieven in de erfbelasting. In 2024 is het omslagpunt ongeveer € 150.000. Boven dit bedrag is het tarief hoger: 20% voor kinderen, 36% voor kleinkinderen en 40% voor derden. Tot € 150.000 is het tarief 10% voor kinderen, 18% voor kleinkinderen en 20% voor derden. Een langstlevende echtgenoot of geregistreerd partner heeft hetzelfde tarief als een kind.
2. Buitenkansbeginsel.Dit beginsel heeft te maken met het feit dat, zoals hiervoor gezegd, er geen inspanning voor de verkrijging van dit vermogen is geleverd. Er is dus geen tegenprestatie verricht. Dit geldt vanzelfsprekend niet in alle gevallen, bijv. als de langstlevende echtgenoot of geregistreerd partner erft. Deze zal het min of meer vanzelfsprekend achten dat hij erft. Bovendien zal nabije familie het soms niet als buitenkans ervaren dat zij erven. Misschien hebben zij in de laatste levensfase bijv. wel mantelzorg verleend. Zij zullen het dan niet zo ervaren dat zij geen inspanning voor het krijgen van de erfenis hebben verricht. Voor derden ligt dit natuurlijk anders.
3. Sluisgedachte.Een andere rechtsgrond is de sluisgedachte. Dit houdt in dat een vermogenstoename (bij de verkrijger) wordt belast met inkomstenbelasting of erfbelasting. Het passeert één van deze twee sluizen. Met andere woorden: de inkomstenbelasting is betaald door de overledene en niet door de erfgenaam. De erfbelasting wordt geheven bij de verkrijger. De verkrijger heeft er dus geen inkomstenbelasting over betaald.
Ongelijkheid in vermogen voorkomen?
Ook wordt wel eens genoemd dat heffing van erfbelasting bijdraagt aan het voorkomen van ongelijkheden in vermogensverdeling. Zo zou dit eraan bij kunnen dragen dat elk individu gelijke kansen heeft in de maatschappij.